Historie Olieverf
Sinds het begin van de 15e eeuw is de toepassing van olieverf algemeen in gebruik genomen. Lange tijd heeft men Jan van Eyck (ca. 1390-1441) als de uitvinder van de olieverf beschouwd.
Olie als medium voor pigment werd echter reeds jaren voor hem toegepast. Zijn ontdekkingen en technieken hebben wel de basis gelegd voor de olieverfschilderkunst. Over Jan van Eyck"s zogenaamde uitvinding wordt in een in 1604 uitgegeven "Schilderboeck"geschreven*: "Hij dede so veel, dat hij te wege bracht, zijn ey of lijmverve te vernissen, met eenighe vernis gemaeckt met eenighe olyen, dat welke den volcke seer wel beviel, omdat het werck so een schoon blinckende glans hadde". Jan van Eyck paste twee technieken toe, die met tempera, ei- of lijmverven, die snel drogen en sterk dekkend zijn en die met olieverf, die langzaam droogt en doorzichtig blijft.
Gedurende een lange periode werden de meeste schilderijen voornamelijk in tempera opgort en met olieverven, al of niet met vernissen vermengd, overgeschilderd of geglaceerd. Dit is het aanbrengen van dunne transparante kleurlagen, die de onderschildering niet afdekken. Vanaf het eind van de 18e eeuw tot heden schildert men de meeste schilderijen uitsluitend in olieverf.
Het voordeel van olieverf is dat zij langzaam droogt, ze biedt daardoor de mogelijkheid om kleuren en nuances in elkaar te doen vloeien. Men kan er zowel pasteus, dekkend, dun, glacerend en halfdekkend mee werken. Vaak geeft olieverf een bepaalde textuur en relief in de schildering die het handschrift, de penseelstreek van de schilder laat zien. De verf wordt na verloop van tijd zeer hard.
Bij olieverf is het verschil in kleur tussen natte en droge verf in vergelijking met andere technieken, het kleinst. Hierdoor is het mogelijk een kleurtoon exact te bepalen.